Abstracts posters

Presentaties van zowel lopend als afgerond onderzoek kunnen als poster ingediend worden. Abstracts worden ter goedkeuring voorgelegd aan het wetenschappelijk comité.


De abstract bevat: auteur(s), titel (max. 200 tekens), probleemstelling, methode en resultaten (deze laatste drie aspecten bevatten samen max. 400 tekens).

De afmetingen van de poster zijn max. 90 x 120 cm (breedte x hoogte). De posters worden zoveel mogelijk thematisch geordend.

Tijdens de middagpauze is er gelegenheid tot het bezichtigen van de posters en tot het stellen van vragen. Posters worden beoordeeld door het wetenschappelijk comité.

De drie beste inzendingen ontvangen een prijs die om 17u. wordt bekendgemaakt.

_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

Abstracts posters

Prospectief onderzoek naar de beleving van sondevoeding bij adolescenten met een eetstoornis
Auteurs: Böhler S, Van den Eede U, Prof. Dr. Vanderfaeillie J.,Dr.  Lampo A., Prof. Dr. Deschepper J.

Bij jongeren met een ernstige eetstoornis wordt vaak gebruik gemaakt van sondevoeding. Dit gebeurt in geval van acute tekorten tengevolge van ondervoeding, om een blijvende gewichtsafname te stoppen of om gedurende de therapie een voldoende snelle gewichtstoename te realiseren. De techniek is omstreden en er kunnen vragen worden gesteld naar het effect ervan op het verloop van de therapie en het herstel.
Methode: De patiënten worden gerekruteerd in 2 Vlaamse ziekenhuizen met een gespecialiseerde eetstoornissenafdeling. Zowel bij kinderen als ouders wordt de eerste week na het toedienen van sondevoeding met een vragenlijst gepeild naar de beleving ervan. Drie weken later wordt deze vragenlijst een tweede maal ingevuld door de kinderen. De antwoorden op de open vragen worden gecodeerd en statistisch verwerkt.
Resultaten: 8 vrouwelijke patiënten tussen 12 en 17 jaar oud (mediaan 14.4) met Anorexia Nervosa van het restrictieve type participeren aan de studie. Hun BMI varieert bij de aanvang van het onderzoek tussen 12.2 en 16.2 (mediaan 13.9). De meisjes rapporteren op beide meetmomenten negatieve gevoelens over de sondevoeding. Ze zeggen angst te hebben voor de verwachte gewichtstoename. Na drie weken rapporteren 3 meisjes naast negatieve gevoelens ook positieve gevoelens. Voornamelijk meisjes die in gewicht toenemen, rapporteren meer positieve gevoelens na 3 weken.
Moeders ervaren ambivalente gevoelens ten aanzien van sondevoeding. Enerzijds beseffen ze dat de toediening ervan noodzakelijk is om hun kind te helpen, anderzijds voelen ze sterk met hun dochters mee.
Hoewel tijdens de intakeprocedure in beide ziekenhuizen het eventuele gebruik van sondevoeding wordt besproken en het akkoord van beide ouders hierover een noodzakelijke voorwaarde is voor opname, rapporteren moeders en dochters dat geen toestemming werd gevraagd voor het plaatsen van de sonde. Ze rapporteren tevens een gebrek aan informatie over de techniek. Vaders zien voornamelijk het positieve effect van de sondevoeding.

Conclusie: Bij de start van de toediening roept sondevoeding negatieve gevoelens op bij de patiënten en hun moeders. Na verloop van tijd treedt een verschuiving op naar positievere gevoelens. Dit proces lijkt beïnvloed door de gewichtstoename.
Het verstrekken van meer informatie over sondevoeding, een regelmatig gesprek omtrent het gebruik en nut van deze methode en meer dan eens het akkoord vragen van moeder en kind zouden de negatieve gevoelens ten aanzien van sondevoeding kunnen doen afnemen.   


Silent Pericardial Effusions in Adolescent Girls with Anorexia Nervosa
Auteurs: Martine K.F. Docx 1 , Marc Gewillig 2, Annik Simons 3, Philippe Vandenberghe 1, Joost Weyler 4, José Ramet 1, Luc Mertens 2
 1 Department of Paediatrics Queen Paola Children’s  Hospital Antwerp
Belgium. (
martine.docx@zna.be ; philippe.vandenberghe@zna.be; jose.ramet@zna.be )
2 Department of Paediatric Cardiology University Hospitals Leuven, Belgium.  (
marc.gewillig@uz.kuleuven.be ; luc.mertens@sickkids.ca )
3 Department of Child Psychiatry Queen Paola Children’s Hospital Antwerp Belgium and University of Antwerp, Belgium. (
annik.simons@zna.be )
4 Department of  Epidemiology and Social Medicine,University of Antwerp,Belgium. (
joost.weyler@ua.ac.be )

Aim: To evaluate cardiac, biochemical and endocrine differences between female anorexic adolescents with and without silent pericardial effusions. We studied 128 female adolescents (9.8 - 17.7 years) with anorexia nervosa (AN) diagnosed according to DSM-IV criteria
Statistical analysis: Adolescents were divided in groups according to the level of pericardial effusion ((group 1: £ 3 millimeters ; group 2: 3 millimeters - 8 millimeters and group 3: > 8 millimeters).
Characteristics were presented by their mean  ±  standard deviation. Data were tested for normality by Kolmogorov-Smirnov test. As normality could be assumed for all characteristics; groups were compared by independent student-t-test (when comparing two groups :group 1 versus group 2+ 3 combined) and one-way analysis of variance (ANOVA) with least significant differences (LSD) post hoc comparison tests (when comparing 3 groups). We also analysed the influence of different characteristics on the actual measurement of pericardial effusion. The distribution of pericardial effusion was however skewed and had to be log-transformed in order to allow for normality assumption. The independent contribution of potential risk factors on the logarithm of pericardial effusion was then assessed by multiple linear regression analysis.
Data were analysed with the SPSS statistical software for Windows 13.0 (SPSSinc.). Differences were considered significant if p<0.05.
Results:
29 patients ( 22.2% ) were diagnosed with a pericardial effusion (³ 0.35 cm-2.5 cm). After 3 months refeeding , the effusions disappeared in 18/29 patients while in 7/29 patients a pericardial effusion above 0.3 cm persisted. 4/29 patients discontinued their therapy and were lost to follow-up.
Conclusion:
Pericardial effusions occur relatively frequently in anorexic youngsters. Risk factors: BMI  £ 13,5 kg/m², weight loss  ³  25% and  IGF-1 £100 ng/ml.
References:
1 Ramaciotti CE, Coli E, Biadi O,  et al. Silent pericardial effusions in a sample of anorexic patients.Eat Weight Disord 2003; 8:68-71
2 Polli N, Blengino S, Moro M, et al. Pericardial effusion requiring pericardiocentesis in a girl with anorexia nervosa.Int J Eat Disord 2006; 39:609-11
3 Inagaki T, Yamamoto M, Tsubouchi K, et al. Echocardiographic investigation of pericardial effusion in a case of anorexia nervosa.Int J Eat Disord 2003; 33:364-366
4 Frölich J, von Gontard A, Lehmkuhl G, et al. Pericardial effusion in anorexia nervosa.Eur Child Adolesc Psychiatry 2001; 10:54-57


Olanzapine-Associated Hypothermia in an Adolescent Anorexic Girl
Auteur: Martine K.F. Docx (1) , Annik Simons (2), José Ramet (3), Luc Mertens (4), Paul Govaert (1)1 Department of Paediatrics Queen Paola Children’s Hospital Antwerp, Belgium.(martine.docx@zna.be )
2 Department of Child Psychiatry Queen Paola Children’s Hospital Antwerp Belgium and University of Antwerp, Belgium.(
annik.simons@zna.be )
3.Department of Paediatrics University Hospital Antwerp, Belgium (
jose.ramet@uza.be)
4 Division of Cardiology. The Hospital for Sick Children, Toronto, Canada. (
luc.mertens@sickkids.ca)

The traditional definition of hypothermia is a drop in core temperature below 35°C. In anorexia nervosa the most common causes of hypothermia are hypoglycemia, prolonged exposure to cold, malnutrition and hypothyroidism. Olanzapine (ZyprexaÒ), an atypical neurolepticum, is considered safe for psychosis management also in anorexic adolescents. Documented side effects are temperature dysregulation (mostly hyperthermia, less known hypothermia) and the neuroleptic malignant syndrome, a life threatening event. Other side effects include sedation, weight gain, hyperglycemia, orthostatic hypotension and occasionally seizures. We report the eleventh case of  olanzapine-related hypothermia , the first in an adolescent girl with anorexia nervosa and depression according to the literature (PubMed Search for olanzapine and hypothermia 13.09.2011). The recognized mechanisms of this temperature dysregulation include antagonism of the dopamine D2 and 5-hydroxytryptamine- 2 (5HT2) receptors.

Gastric emptying in anorexic adolescents measured with the 13C octanoic acid breath test
Auteurs: Martine K.F. Docx (1) , Kristin Verbeke (2), Annik Simons (3), José Ramet (4), Luc Mertens (5), Gigi Veereman-Wauters (6)
1 Department of Paediatrics Queen Paola Children’s Hospital Antwerp, Belgium.(martine.docx@zna.be )
2 Laboratory for Digestion and Absorption , University Hospitals Leuven, Belgium
 (
kristin.verbeke@uz.kuleuven.be)
3 Department of Child Psychiatry Queen Paola Children’s Hospital Antwerp Belgium and University of Antwerp, Belgium.(
annik.simons@zna.be )
4.Department of Paediatrics University Hospital Antwerp, Belgium (
jose.ramet@uza.be)
5 Division of Cardiology. The Hospital for Sick Children, Toronto, Canada. (
luc.mertens@sickkids.ca)
6. Department of Paediatric Gastroenterology and Nutrition, University Hospital Brussels,
 Belgium (
gveereman@gmail.com)

Aim: To evaluate gastric emptying of a standardized solid meal with 13C octanoic acid breath test at admission and compare these results with normal age-and gender related values.
Secondly to compare the patient’s subjective symptom score system with the objective measurements of gastric emptying.
Results: We studied 21 anorexic girls and 3 anorexic boys  (mean age:15.65 y  ± 1.32 y) , body mass index (BMI: mean15.56 kg/m² ± 1.62 kg/m²), weight loss (mean:22.25 % ± 10.66% (range 7.9 %-49.5% ).
All patients had upper gastrointestinal symptoms which included gastric fullness, bloating, belching, vomiting , epigastric pain, constipation and nausea.

T ½ exceeded the P95 in 14/25 (58%) patients, who were classified as having a strongly delayed (SD) gastric emptying. One patient (4%) had a T ½ exceeding P75 and was classified as delayed (D) whereas 9/24 (38%) patients had normal gastric emptying (N). A symptom severity score of 25/35 in the groups (SD and D) was obtained while the group with normal gastric emptying (GE) scored 19/35. The SD and D patients lost 25.29% and 21.38% weight respectively whereas a weight loss of 17.64% was found in the anorexics with normal values of gastric emptying.
Conclusion: Severe weight loss (25%) and a standard gastrointestinal symptom severity score of ³ 25/35 in anorexic adolescents is usually associated with delayed gastric emptying.


De rol van hechting en zelfbeeld ter verklaring van controleverlies over eten bij pre-adolescenten
Auteurs: Goossens Lien, Braet Caroline, Bosmans Guy & Decaluwé Veerle

Probleemstelling: Subklinische eetstoornissymptomen, zoals het ervaren van controleverlies over eten (LC: loss of control over eating), kunnen reeds hun oorsprong vinden halverwege de kindertijd. De preadolescentie vormt dan ook een belangrijke ontwikkelinsgperiode voor het bestuderen van het ontstaan en de instandhouding van eetstoornissymptomen. Volgens het Interpersoonlijk Kwetsbaarheidsmodel (IPK model) van Wilfley, Pike & Striegel-Moore (1997) spelen een gebrek aan veiligheid in de relatie met de ouders en een laag zelfbeeld een rol bij het ontstaan van eetbuien bij volwassenen. Slechts weinig studies hebben echter de assumpties van het IPK model onderzocht bij preadolescenten. Bovendien focust een groot deel van het eetstoornis-onderzoek zich voornamelijk op vrouwelijke populaties. Het doel van de huidige studie was de rol te onderzoeken van zelfbeeld en hechting ter verklaring van controleverlies over eten bij preadolescente jongens en meisjes.
Methode: Leeftijdsadequate zelfrapportage-vragenlijsten werden afgenomen van een steekproef van 555 preadolescenten (gerekruteerd via 7 Vlaamse basisscholen). De kinderen waren 8 tot 11 jaar oud en 47% van de kinderen waren van het vrouwelijk geslacht.
Resultaten: In totaal rapporteerden 17.6% van de kinderen minstens één episode van LC gedurende de voorbije maand. Kinderen die LC rapporteerden waren gekarakteriseerd door een lager zelfbeeld en een minder veilige hechtingsrelatie ten opzichte van hun beide ouders. Bovendien bleek dat de relatie tussen een laag zelfbeeld en LC volledig gemedieerd werd door een onveilige hechting ten opzichte van de moeder, en gedeeltelijk gemedieerd werd door een onveilige hechting ten opzichte van vader. De resultaten van dit onderzoek bieden preliminaire steun voor de idee dat de invloed van zelfbeeld op LC werkzaam is via een derde variabele, meer bepaald een onveilige relatie met de ouders. Echter, de invloed van de band met moeder lijkt iets meer uitgesproken in vergelijking met de invloed van de band met vader. Longitudinaal onderzoek is nodig om de invloed van interpersoonlijke factoren op de ontwikkeling van eetstoornissymptomen bij pre-adolescenten verder uit te klaren.

Parental Influence on Eating Problems in Primary School Children
Auteurs: Annelies Matton¹*, Lien Goossens¹, & Caroline Braet¹¹
Department of Developmental, Personality, and Social Psychology, Ghent University, Belgium
*Corresponding author: Annelies Matton, E-mail:
Annelies.Matton@Ugent.be

Introduction: Eating problems are frequently observed in primary school children (Davison et
al., 2000; Tanofsky-Kraff et al., 2004). Though, most research focuses on female adolescents or adults when it comes to study eating problems. As early eating problems can have severe psychosocial consequences (Brunner & Resch, 2006; Field et al., 2001), a better insight into the development of eating problems in both primary school boys and girls is needed. One factor that could be of particular importance to understand the development of eating problems in young children is parental influence. Two important theories in this area, namely the Parental Feeding Practices Theory (Patrick et al., 2005) and the Genderrelated Transmissionmodel (Rodgers & Chabrol, 2009), were tested in primary school children by examining (a) the cross-sectional correlations between parental feeding practices and children’s eating behavior, (b) the relation between parental feeding practices and children’s eating behavior six months later, and (c) the interaction between the sex of the parent and of the child in influencing children’s eating behavior.
Method: Participants consisted of 613 children (46.5% girls) from the third, fourth and fifth
year of seven Flemish primary schools. Children younger than eight years were excluded to optimize the reliability of the results. Of these children, 714 parents (57.7% mothers) also participated. All children completed the Child Eating Disorder Examination Questionnaire (ChEDE-Q; Bryant-Waugh et al., 1996) at two moments with a time interval of six months to register objective overeating, objective or subjective binge eating, dieting and concerns (about eating, body shape and weight) by the child. At T1, parents completed the Child Feeding Questionnaire (CFQ; Birch et al., 2001) in order to measure three feeding strategies: restriction (of the child’s food intake), pressure (on the child to eat), and monitoring (of the child’s eating behavior).
Results: (a) A positive cross-sectional correlation was found between restriction by the mother
and concerns and dieting by the child, (b) pressure by the mother was found to predict overeating by the child at T2, controlling for overeating by the child at T1, and (c) after controlling for overeating at T1, a significant interaction was found between restriction by the mother and the sex of the child in predicting overeating by the child at T2, indicating that mothers had greater impact on their daughters overeating than on their sons overeating. All significant effects were in line with the predictions made by the Parental Feeding Practices Theory (Patrick et al., 2005) and the Genderrelated Transmissionmodel (Rodgers & Chabrol, 2009), though more significant effects were expected.


Copingvaardigheden bij jonge meisjes met anorexia nervosa: de eerste resultaten van een Vlaamse studie.
Auteurs: Simons A, Michielsen M, Janssens A & Deboutte D. 

Probleemstelling: De adolescentie is een periode die gepaard gaat met een belangrijke fysische en mentale transformatie waardoor stressvolle momenten vaak voorkomen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol bij het al dan niet ontstaan van een psychische of lichamelijk stoornis. Een van deze factoren is coping; de manier waarop iemand zowel gedragsmatig, cognitief als emotioneel op aanpassing vereisende omstandigheden reageert. Onderzoek bij volwassenen vrouwen met anorexia nervosa toonde aan dat deze gebreken vertonen in hun coping. Patiënten met anorexia nervosa ervaren meer moeilijkheden om met stress om te gaan. Ze gebruiken vooral een copingstijl die gericht is op emotie en vertonen een probleemontwijkend gedrag, terwijl probleemoplossend gedrag in mindere mate voor komt. Bij jongeren is hier rond echter beperkt onderzoek gebeurd. Het huidige onderzoek gaat na welke copingstijl jongeren met anorexia nervosa hanteren en of deze verschillend is van de ‘norm’populatie’ van jongeren met dezelfde leeftijd. Tevens wordt er gekeken of er een verschil is tussen meisjes met AN, purgerend type en meisjes met AN, niet purgerend type. Een andere correlatie die gezocht wordt, is tussen copingvaardigheden bij meisje die prepubertair of postpubertair AN ontwikkelen. Tevens wordt gekeken of comorbiditeit een invloed heeft.
Methode: Er gebeurde een dossierstudie bij jongeren behandeld binnen de zorgeenheid eetstoornissen van UKJA tussen augustus 2001 en oktober 2008. Inclusiecriteria: vrouwelijk, tussen 8 en 18 jaar oud, diagnose anorexia nervosa.Uit het dossier werden volgende gegevens gehaald: algemene zaken, SES, resultaten kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek bij aanvang behandeling (oa. intelligentieprofiel adhv WISC-R, …), pubertaire status, resultaten UCL (Utrechtse Coping List van Schreurs & van de Willige). In totaal werden 137 meisjes behandeld tijdens deze periode.
Resultaten:
1.      Algemeen profiel van onderzoeksgroep
De gemiddelde leeftijd van de meisjes bedraagt 14,15 jaar (SD: 1,67), met een minimum leeftijd van 8 jaar en een maximum leeftijd van 17 jaar. Zevenenveertig meisjes hadden nog niet gemenstrueerd alvorens AN te ontwikkelen (primaire amenorroe). De overige 89  meisjes gingen in secundaire amenorroe. Het merendeel van de meisjes leidt aan anorexia nervosa van het restrictieve type (78,8%). Van de overige meisjes leidt 13,9% aan het purgerende subtype AN, de overigen kregen de diagnose eetstoornis NAO.
Bij opname volgt het merendeel van de meisjes 69% algemeen secundair onderwijs. 12% zat bij opname in TSO, 7% BSO en 3% KSO en 1% BSO. 8% van de meisjes zit nog in het lager onderwijs.
Het gemiddeld totaal IQ van de meisjes bedraagt 105,15 (SD: 14,1), met range van 69 en 137.

2.      Utrechtse Coping lijst


Vrouwelijke scholieren 14 - 20 jaar (n=417)
M (SD)
Onderzoekspopulatie met Anorexia Nervosa (n=109)
M (SD)
UCL:actief aanpakken
17.6 (3.3)
14.31 (3.867) *
UCL:palliatieve reactie
19.4 (4.1)
16.37 (3.728) *
UCL:vermijden
16.5 (3.5)
16.06 (3.801)
UCL:sociale steun zoeken
14.2 (3.7)
12.14 (4.052) *
UCL:passief reactiepatroon
11.7 (3.7)
13.65 (4.358) *
UCL:expressie van emoties
6.6 (2.0)
6.08 (2.113) £
UCL:geruststellende gedachten
12.8 (2.8)
10.61 (2.877) *

Nota: * p<.0001; £ p<.05

Uit tabel X blijkt dat adolescenten met AN beduidend (p<.0001) lager scoren op UCL schalen actief aanpakken, palliatieve reactie en geruststellende gedachten. Op de subschaal passief reactiepatroon scoren ze duidelijk hoger dan hun peers.
Verder analyse van de data dient nog te gebeuren om een verdere verfijning te maken van welke subgroep meisjes welke copingvaardigheden heeft. De voorlopige resultaten geven alvast stof tot nadenken om het aanleren van adequate copingvaardigheden te implementeren binnen het behandelprogramma voor jonge meisjes met anorexia nervosa, of deze vaardigheden extra te stimuleren bij kinderen die een risicoprofiel hebben voor het ontwikkelen van een eetstoornis.

De rol van bewegingsgericht werken binnen een cognitief gedragstherapeutisch programma voor mensen met een eetbuistoornis
Auteurs: Davy Vancampfort, Johan Vanderlinden, An Adriaens, Guido Pieters, Jan Knapen, Michel ProbstOrganisatie: Dienst Psychomotorische Therapie en Kinesitherapie
Plaats:    U.P.C.-K.U.Leuven
Contactadres:  Leuvensesteenweg 517 3070 Kortenberg
Tel: 02/758 05 78
E-mail:
davy.vancampfort@uc-kortenberg.be

Doelstelling: Deze pilootstudie onderzoekt de eerste korte termijn resultaten van een cognitief gedragstherapeutisch programma met inbegrip van psychomotorische therapie voor mensen met een eetbuistoornis
Deelnemers en setting: Twintig patiënten met een eetbuistoornis die van 1 juli 2007 tot 1 januari 2009 het 6 maanden durende ambulante therapieprogramma aanvatten in het U.P.C.-K.U.Leuven, campus Kortenberg, werden uitgenodigd tot deelname.
Methode: Voor en na het programma werd de functionele wandelcapaciteit geëvalueerd aan de hand van de 6-minutenwandeltest (6MWT). De body mass index (BMI) werd berekend en alle patiënten beantwoordden een vragenlijst omtrent hun levenskwaliteit, (RAND-36), lichaamsattitude (BAT) en psychiatrische symptomen (SCL-90).
Resultaten: De patiënten hadden na 6 maanden significant minder eetbuien per week (p<0.01), een significant lagere BMI (p<0.05) en rapporteerden significant minder psychiatrische symptomen (p<0.01). Bovendien was hun functionele wandelcapaciteit significant toegenomen (p<0.05). De patiënten rapporteerden een positievere lichaamsattitude (p<0.01). Op de RAND-36 gaf men een verbeterd fysiek functioneren (p<0.05), minder fysieke beperkingen (p<0.05), meer energie (p<0.05) en een betere algemene gezondheid (p<0.05) aan.
Conclusie: Het motiveren tot bewegen binnen een multidisciplinair therapieprogramma resulteert in een verbeterde wandelcapaciteit, kwaliteit van leven en lichaamsbeleving, en minder psychiatrische symptomen.

A cognitive-behavioural program (one day a week) for patients with obesity and binge eating disorder: Short (6 months) and long-term (5 years) follow-up results
Auteurs: J. Vanderlinden, A. Adriaens, G. Pieters, D. Vancampfort, M. Probst, T. Hauman, E. Van Vlasselaer, & K. Vansteelandt
Universitair Psychiatrisch Centrum KULeuven, Campus Kortenberg, Eating Disorder Unit  Belgium


Introduction: A manualised group-oriented cognitive-behavioural therapeutic (CBT) program  (one day a week during 24 weeks) for the treatment of patients with obesity and  binge eating disorder (BED) started in  our centre in March 2005. In a first part it focuses on normalising eating habits and stopping the binge episodes.  In a second part maintaining factors of the eating disorder problems are tackled such as low self-esteem, lack of assertivity, negative thinking and strategies to prevent relapse are discussed. At the same time, patients are  coached to adapt a more active life-style. The main focus is not on loss of weight but on improving the general well-being and quality of life.
Method: The goal of this study is to investigate the efficacy of our manualised CBT program on the short and longer term. A prospective study without a control group consisting of  three measurements (a baseline measurement and 2 FU assessments up to 5 years after the start of the CBT treatment) was used. Fifty six patients with obesity and BED (age: 38.1 ±12 y; BMI: 38 ±9.4 kg/m²) participated in the study. BMI, number of binges per week, general psychological well being, mood, attitude towards one’s body and loss of control over the eating behaviour were evaluated by means of mixed models.. 
Results: There is a significant decrease in symptomatology (except for BMI) during treatment as well as after treatment but the decrease is less pronounced after treatment. For BMI, there is a significant decrease during treatment and patients’ BMI remains stable after treatment.
Conclusion: Our findings indicate that CBT offered 1 day a week during on average 7 months, produces benefits on both eating behaviours, weight and psychological parameters, that are durable up to 5 years post-treatment. Our data suggest that the incorporation of physical activity within the  CBT program is necessary in order to reduce weight, especially on the longer term.

References:
Adriaens, A., Pieters,  G., Van Campfort, D. Probst, M.,  & Vanderlinden,J. (2008). A cognitive-behavioural program (one day a week) for patients with obesity and binge eating disorder: short-term follow-up data.  ‘Psychological Topics’, vol 17 (2), 361-371.
Vancampfort ,D., Vanderlinden ,J., Adriaens, A., Knapen ,J., Pieters ,G., & Probst, M. (2009). Lifestyle lichaamsbeweging bij personen met een eetbuistoornis. In: Simons J, red, Actuele themata uit de psychomotorische therapie. Leuven: Acco;  p. 87-104.
Vanderlinden, J. (2008). Boulimie en eetbuien overwinnen in 10 stappen. Tielt: Lannoo
Vanderlinden, J., Dalle Grave, R., Fernandez, F., Vandereycken, W. & Pieters, G. (2004). Which factors do provoke binge eating in eating disorders? Eating and Weight Disorders, 9, 300-306.
Vanderlinden, J., Pieters, G., Probst, M., & Norré, J. (2007). Behandelprotocol bij Boulimia Nervosa. Therapeutenboek. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Vanderlinden, J., Pieters, G., Probst, M., & Norré, J. (2007). Behandelprotocol bij Boulimia Nervosa. Werkboek patiënt. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Email: johan.vanderlinden@psy.kuleuven.be

Adolescente esthetische atleten: een risicogroep voor eetproblemen?
Auteurs: Kim Van Durme, Lien Goossens, & Caroline Braet


Uit vroeger onderzoek blijkt dat sporten waarbij een laag lichaamsgewicht en vetgehalte van belang zijn het risico op gestoord eetgedrag vergroten. In deze studie werd nagegaan of adolescente atleten uit esthetische sporten (n = 68, M = 14.6 jaar), meer bepaald ballet en kunstschaatsen meer eetproblemen en eetstoornissymptomen vertonen dan adolescenten uit de algemene populatie. Daarnaast werd onderzocht of de sport-gerelateerde factoren, sportniveau en competitie-angst een verklarende waarde hebben voor het dieetgedrag van de esthetische atleten. Er werd gebruik gemaakt van betrouwbare en valide zelfrapportagevragenlijsten, waaronder de Eating Disorder Inventory-II, de Children’s Eating Disorder Examination-Questionnaire en de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag.
De resultaten tonen aan dat vrouwelijke esthetische atleten meer streven naar slankheid, alsook meer kenmerken van boulimie, lijnen, zorgen over gewicht en zorgen over lichaamsvormen vertonen dan adolescenten uit een vrouwelijke normgroep. Bij mannelijke esthetische atleten wordt er geen verschil gevonden met een mannelijke normgroep. Verder werden er significante associaties gevonden tussen de sport-gerelateerde factoren, sportniveau en competitie-angst, en eetpathologie bij de esthetische atleten. Wat betreft het verklaren van het dieetgedrag van de atleten, blijken zowel sport-gerelateerde factoren (competitie-stress) als algemene risicofactoren (zorgen over eten) een rol te spelen.
Deze resultaten suggereren dat vrouwelijke atleten uit esthetische sporten meer gestoorde
eetgedragingen en attitudes vertonen dan vrouwelijke adolescenten uit de algemene populatie, en aldus een groter risico hebben op het ontwikkelen van klinische eetstoornissen. Het mogelijke belang van sport-gerelateerde factoren beklemtoont daarenboven het belang van het ontwikkelen van specifieke etiologische modellen van eetpathologie bij atleten.

Multi familie dagbehandeling voor kinderen en jongeren met anorexia nervosa
Auteurs: F. Vanhooren, A. Simons, A. Janssens, D. Deboutte
Probleemstelling: Multi familie therapie (MFT) is een behandelvorm die in toenemende mate wordt toegepast bij verscheidene psychiatrische stoornissen waaronder eetstoornissen. In Vlaanderen wordt sinds oktober 2007 een multi familie dagbehandelingsprogramma toegepast bij kinderen en jongeren met anorexia nervosa. Er gebeurde een pilootstudie naar de doeltreffendheid van dit programma op basis van de resultaten van vier tussen oktober 2007 en mei 2010 afgewerkte reeksen ervan met een totaal van 23 deelnemende gezinnen. Er werd nagegaan of deelname aan het programma gepaard ging met een positieve gewichtsevolutie bij de patiënten en aan de hand van vragenlijsten werd nagegaan of er een afname kon worden vastgesteld van geobserveerd anorectisch (eet)gedrag en van een aantal psychologische en gedragskenmerken die met anorexia nervosa geassocieerd worden. Ten slotte werd de tevredenheid van alle deelnemers aan het MFT-programma nagegaan.
Methode: Gewicht en lengte van de patiënten werden op regelmatige tijdstippen geregistreerd en de ernst van het ondergewicht, op elk moment bepaald door het verschil tussen het individueel bepaalde minimaal gezond gewicht en het eigenlijke gewicht, werd opgevolgd. Bij de start en bij het beëindigen van de behandeling werden door patiënten en ouders vragenlijsten ingevuld. De Anorectic Behavior Observation Scale werd gebruikt om van de ouders informatie te verkrijgen over geobserveerde specifieke gedragingen of attitudes met betrekking tot anorexia nervosa. Patiënten vulden de Nederlandse bewerking van de Eating Disorder Inventory-II (korte versie) in voor opvolgen van psychologische en gedragskenmerken waarvan wordt aangenomen dat ze samenhangen met anorexia en bulimia nervosa. Er werd gebruik gemaakt van een korte anoniem in te vullen tevredenheidsenquête waarin alle deelnemers op een 4-puntsschaal een beoordeling konden geven over elke dag van het dagbehandelingsprogramma en waarin zij werden uitgenodigd bijkomende opmerkingen te noteren.
Resultaten: De preliminaire resultaten tonen een positieve gewichtsevolutie bij de patiënten evenals een afname van anorectische gedragingen zoals geobserveerd door de ouders. Voor de psychologische en gedragskenmerken door de patiënten gerapporteerd in de EDI lijkt voornamelijk op de schaal “najagen van dunheid” een afname plaats te vinden. De tevredenheid over de behandeling is zowel bij ouders, patiënten als siblings groot. Op basis van de hoopgevende eerste resultaten wordt de behandeling verder toegepast en loopt meer uitgebreid onderzoek waarbij de resultaten zullen worden vergeleken met deze bij een residentieel behandelde controlegroep.

Inloopmobiel Eetstoornissen: One year on the road

Auteurs: Els Verheyen (1) & Liesbeth Vander Elst (2)
(1) Klinisch psychologe, Vereniging Anorexia Nervosa Boulimia Nervosa vzw
(2) Onderzoeksmedewerkster, Faculteit Economie, KULeuven
Contact:
els@anbn.be, liesbeth.vanderelst@econ.kuleuven.be

Doelstelling: Deze studie onderzoekt welke invloed de “Inloopmobiel Eetstoornissen” tijdens het eerste werkjaar heeft gehad op de bezoekersaantallen.
Methode: In de periode tussen 1 september 2010 en 31 augustus 2011 werden alle activiteiten van zowel de Inloopmobiel (ILM) als het Inloophuis (ILH) geregistreerd. Tijdens de activiteiten noteerden medewerkers het aantal bezoekers op een gestandaardiseerd invulformulier. De resultaten werden geanalyseerd met statistische software R.
Resultaten: Tussen 1 september 2010 en 31 augustus 2011 hielp AN-BN 1980 mensen verder. 1464 personen (74%) kwamen langs bij de Inloopmobiel en 516 (26%) in het Inloophuis. Het Inloophuis kreeg hiermee op een jaar tijd iets meer bezoekers over de vloer dan het voorafgaande jaar [X² = 3.2131 (1), p < .10].
De Inloopmobiel was op 73 activiteiten aanwezig, waarbij telkens gemiddeld 20 personen bereikt werden. Wanneer we de bezoekersaantallen verder analyseren, zien we dat er zoals verwacht procentueel gezien minder patiënten naar de Inloopmobiel (N = 153) dan naar het Inloophuis (N = 344) kwamen [X² = 73.4024 (1), p < .001]. Daarnaast werd ook de hypothese bevestigd dat meer mensen uit de “omgeving” werden bereikt. Wanneer we naar de "brede omgeving" kijken (student, teacher, professional), dan zien we dat zij significant meer gebruik maakten van de Inloopmobiel (N = 1059) dan van het Inloophuis (N = 98) [X²= 798.2031 (1), p < .001]. Ook voor de "nabije omgeving" (partners, parents, siblings) geldt hetzelfde [N Inloopmobiel = 115, N Inloophuis = 29, X² = 51.3611 (1), p < .001].


Motieven en doelen voorspellen boulimische symptomen in een groep WeightWatchers: evidentie voor een mediërend model
Auteurs: Joke Verstuyf, Maarten Vansteenkiste, Bart Soenens

In het Dietary Restraint Model (Herman & Polivy, 1980) wordt gesteld dat diëten een aanleiding kan vormen voor het ontstaan van boulimische symptomen. Hoewel een aantal studies deze centrale hypothese bevestigden, bleken andere studies dit verband niet terug te vinden. In de huidige studie gingen we na of de motivationele kwaliteit om te diëten, vanuit de Zelf-Determinatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000) bekeken, mee kan verklaren waarom diëten soms wel en soms niet met boulimische symptomen geasscoieerd is. Meer specifiek stelden we ons de vraag of het type doelen voor eetregulatie differentieel geassocieerd zijn met boulimische symptomen en of deze associaties gemedieerd worden door ervaringen van druk of controle. Een online vragenlijst werd ingevuld door 464 leden van WeightWatchers Vlaanderen [94.8% vrouwelijk, gem. leeftijd = 44.7 (17-74)] waarbij gepeild werd naar hun doelen en motieven om te diëten en naar hun eetgedrag. Leden die eerder aantrekkelijkheid nastreefden bleken meer boulimische symptomen te ervaren in vergelijking met leden die gezondheid nastreefden. Bovendien bleken leden die aantrekkelijkheid nastreefden zich sterker onder druk gezet te voelen door hun omgeving of door hun eigen verwachtingen om te diëten. Deze gevoelens van druk konden de samenhang tussen het streven naar aantrekkelijkheid en boulimische symptomen verklaren. Wel bleek dat een meer extrinsieke vorm van naar aantrekkelijkheid streefden, d.w.z. streven om er als een model uit te zien, een direct effect had op boulimische symptomen bovenop de indirecte effecten via druk. Theoretische en klinische implicaties van deze bevindingen werden besproken.
  
Onderzoek naar de kwaliteit van de relatie van brussen met hun zus gediagnosticeerd met anorexia nervosa
Auteurs: Etien S., Van den Eede U., Lampo A., Vanderfaeillie J.
Eetkliniek Paika- UZ Brussel
Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen VUB – departement Klinische- en Levenslooppsychologie

Brussen van meisjes met anorexia nervosa (AN) worden weinig betrokken in onderzoek naar de kwaliteit van hun onderlinge relatie. Daarom werd in dit onderzoek zowel aan meisjes (N=19) gediagnosticeerd met AN als één broer (N=9) of zus (N=10) gevraagd de kwaliteit van hun brussenrelatie te beoordelen. De mate van warmte, conflict, relatieve status (dominantie en verzorgen) en rivaliteit (ouderlijke behandeling) in de brussenrelatie wordt nagegaan door middel van de Sibling Relationship Questionnaire (SRQ). De belevingen van AN paren worden vergeleken met gezonde brussenparen (N=19). De resultaten tonen dat er meer conflict en een dominante houding ten opzichte van de brus wordt gerapporteerd door AN meisjes dan door hun brussen. Vergeleken met de controleparen is er minder warmte en een minder groot verschil in statusbeleving in de brussenrelatie van de AN paren. De controleparen hebben een grotere overeenstemming inzake de conflictbeleving. Deze bevindingen wijzen op het belang van een geregeld evalueren van deze relatie gedurende de behandeling.

The progression of body avoidance and body checking behaviors during an inpatient treatment for eating disorders: A pilot study
Auteurs: Michel Probst, Johan Vanderlinden, Davy Vancampfort & Guido Pieters.
UPC-KULeuven, campus Kortenberg & Departement Revalidatiewetenschappen, KULeuven

Objective:
Body avoidance and body checking are components of bodily experience and linked to eating disorder pathologies. This study examined the progression of body avoidance and body checking behaviours during a maximum 6-month intensive inpatient treatment for women with eating disorders.
Method:
Twelve women with anorexia nervosa consecutively referred to a specialist inpatient eating disorder unit  with a mean age of  22.4 years (SD ±8.04) completed the Body Image Avoidance Questionnaire (BIAQ; Rosen et al., 1991), the Body Checking Questionnaire  (BCQ; Reas et al., 2002) and the Body-Checking Cognition Scale (BCCS; Mountford et al., 2006) at four time points (admission (T1) and at 2 (T2), 4 (T3) and 6 (T4) months after admission). The results are presented as a raw score divided by the number of items. The range lies between 1 (= never ) and 5 (=always).  The three aforementioned questionnaires’ internal consistencies in this study were good. The mean body mass index (BMI) was 15.3 (± 2.1) and the mean illness duration was 6.3 years (± 7.2; range 0.5-25.0).
Results:
Body avoidance (BIAQ) and body checking behaviours (BCQ) decreased significantly during inpatient treatment; body cognitions (BCCS) remain unchanged. Cohen’s effect sizes between times 1 and 4 were large for the Body Image Avoidance Questionnaire (d =1.53) and for the Body Checking. Questionnaire (d = 0.95) but small for the Body Checking Cognition Scale (d = 0.10). From a clinical standpoint, this study underlines the importance of body-checking cognitions for eating disorder treatment.

Body composition in anorexia nervosa
Auteurs: Probst & Goris

Life style physical activity imporves physical capacity and psychological functioning in people with binge eating disorders
Auteurs: Vancampfort et al.